La Cour constitutionnelle, composée des présidents J. Spreutels et A. Alen, et des juges E. De Groot, L. Lavrysen, T. Merckx-Van Goey, F. Daoût et T. Giet, assistée du greffier F. Meersschaut, présidée par le président J. Spreutels, après en avoir délibéré, rend l'arrêt suivant : I. Objet de la question préjudicielle et procédure Par ordonnance du 24 novembre 2008 en cause du ministère public et des parties civiles, l'ASBL « Chambres syndicales dentaires » et autres, contre S.A., dont l'expédition est parvenue au greffe de la Cour le 16 janvier 2015, la chambre du conseil du Tribunal de première instance de Namur a posé la question préjudicielle suivante : « En ce qu'ils interdisent toute forme de publicité et l'application d'une enseigne
...[+++]non lumineuse aux praticiens de l'art dentaire, les articles 1 de la loi du 15 avril 1958 et 8quinquies de l'arrêté royal du 1 juin 1934 ne violent-ils pas les articles 10 et 11 de la Constitution en instaurant une discrimination non justifiée par rapport aux autres praticiens de l'art de guérir (médecins et pharmaciens notamment) et aux membres d'autres professions libérales dont la pratique est réglée par la loi du 5 août 1991, celle du 2 août 2002 ainsi que les articles 10 CE, 81 CE, 43 CE et 49 CE ?Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters
J. Spreutels en A. Alen, en de rechters E. De Groot, L. Lavrysen, T. MerckxVan Goey, F. Daoût en T. Giet, bijgestaan door de griffier F. Meersschaut, onder voorzitterschap van voorzitter J. Spreutels, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging Bij beschikking van 24 november 2008 in zake het openbaar ministerie en de burgerlijke partijen, de vzw « Chambres syndicales dentaires » en anderen, tegen S.A., waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 16 januari 2015, heeft de raadkamer van de Rechtbank van eerste aanleg
...[+++] te Namen de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schenden artikel 1 van de wet van 15 april 1958 en artikel 8quinquies van het koninklijk besluit van 1 juni 1934, in zoverre zij de beoefenaars van de tandheelkunde elke vorm van reclame en het aanbrengen van een niet-lichtgevend uithangbord verbieden, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet door een onverantwoorde discriminatie in te voeren ten opzichte van de andere beoefenaars van de geneeskunst (met name geneesheren en apothekers) en de leden van andere vrije beroepen van wie de praktijk wordt geregeld bij de wet van 5 augustus 1991, die van 2 augustus 2002 en de artikelen 10 EG, 81 EG, 43 EG en 49 EG ?