La Cour constitutionnelle a récemment dit pour droit, en réponse à une question préjudicielle posée par le juge des saisies du Tribunal de première instance de Neufchâteau, qu' « en ce qu'ils sont applicables à des personnes physiques qui n'ont pas la qualité de commerçant au sens de l'article 1 du Code de commerce, les articles 14 et 15, § 1 , de la loi du 15 décembre 2004 relative aux sûretés financières et portant des dispositions fiscales diverses en matière de conventions constitutives de sûreté réelle et de prêts portant sur des instruments financiers violent les articles 10 et 11 de la Constitution (9) ».
Het Grondwettelijk Hof oordeelde recent voor recht — in antwoord op een prejudiciële vraag gesteld door de beslagrechter van de rechtbank van eerste aanleg te Neufchâteau — het volgende : « In zoverre de artikelen 14 en 15, § 1, van de wet van 15 december 2004 betreffende financiële zekerheden en houdende diverse fiscale bepalingen inzake zakelijke-zekerheidsovereenkomsten en leningen met betrekking tot financiële instrumenten van toepassing zijn op natuurlijke personen die geen kooplieden zijn in de zin van artikel 1 van het Wetboek van Koophandel, schenden zij de artikelen 10 en 11 van de Grondwet (9) ».