Néanmoins, l'on a considéré d'entrée de jeu que les sociétés de bourse qui disposaient de moyens suffisants pour atteindre le niveau de fonds propres requis pour devenir établissements de crédit, mais qui continuaient à exercer leurs activités traditionnelles, ne pouvaient mettre en péril, par un simple changement de statuts, le fonds de protection des investisseurs existant.
Niettemin werd van meet af aan geoordeeld dat de beursvennootschappen die over voldoende middelen beschikten om het peil inzake eigen vermogen te bereiken dat vereist is om kredietinstelling te worden maar die hun traditionele activiteiten bleven uitoefenen, niet door een loutere wijziging van hun statuten het bestaande fonds tot bescherming van de beleggers in gevaar konden brengen.