Or, comme l'a dénoncé le Conseil d'État dans son avis du 6 mai 1996 (do c. Chambre, nº 577/1, 1995-1996, p.p. 9 et suivantes), « la confiscation et la destruction des objets saisis constituent des peines et elles ne peuvent, à ce titre, être prononcées que par un jugement de condamnation (...) sous peine de méconnaître l'article 6 de la Convention européenne des droits de l'homme ».
Zoals de Raad van State in zijn advies van 6 mei 1996 (Stuk Kamer, nr. 577/1, 1995-1996, blz. 9 e.v) heeft opgemerkt « zijn de verbeurdverklaring en de vernietiging van de in beslag genomen voorwerpen straffen en kunnen ze als zodanig alleen worden opgelegd in een veroordelingsvonnis (...), zo niet wordt voorbijgegaan aan artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens».