Toutefois, dans les circonstances décrites à l'article 5, paragraphe 1, troisième alinéa, un État membre peut exiger qu'au moins six jours s'écoulent entre, d'une part, la dernière date à laquelle il est possible d'émettre la deuxième convocation ou la convocation ultérieure à une assemblée générale et, d'autre part, la date d'enregistrement.
In de gevallen, bedoeld in artikel 5, lid 1, derde alinea, kan een lidstaat evenwel voorschrijven dat tussen de laatst toelaatbare datum voor de tweede of daaropvolgende oproeping van de algemene vergadering en de registratiedatum ten minste zes dagen verstrijken, en dat bij de berekening van deze periode deze twee data niet worden meegeteld.