7. estime que, conformément à sa résolution du 13 avril 2000, il faut qu'un tiers au moins des États membres participent à la coopération renforcée, mais souligne que plus les participants seront nombreux mieux on garantira que l'initiative répond à une nécessité largement partagée et qu'elle n'est pas un instrument de différenciation au service d'un petit groupe;
7. is van mening dat, overeenkomstig zijn bovenvermelde resolutie van 13 april 2000, moet worden geëist dat tenminste een derde van de lidstaten bij de nauwere samenwerking betrokken is, maar wijst erop dat hoe groter het aantal deelnemers is, des te meer de garantie bestaat dat een en ander beantwoordt aan een in brede kring ervaren noodzaak en dat het geen instrument wordt om verscheidenheid te creëren ten dienste van een beperkte groep;