Par ordonnance du 10 octobre 2013, la Cour a fixé l'audience au 12 novembre 2013, après avoir invité les parties à exposer, dans un mémoire complémentaire à introduire le 5 novembre 2013 au plus tard et dont elles échangeraient une copie dans le même délai, leurs observations éventuelles à la suite, d'une part, de l'adoption de la loi-programme du 27 décembre 2012 qui, notamment, modifie les articles 174/1 et 313 du CIR 1992 et, d'autre part, de l'arrêt précité de la Cour de justice de l'Union européenne du 6 juin 2013 dans l'affaire C-383/10.
Bij beschikking van 10 oktober 2013 heeft het Hof de dag van de terechtzitting bepaald op 12 november 2013, na de partijen te hebben uitgenodigd om, in een uiterlijk op 5 november 2013 in te dienen aanvullende memorie, waarvan ze een kopie laten toekomen aan de andere partijen binnen dezelfde termijn, hun eventuele opmerkingen te formuleren naar aanleiding van, enerzijds, de aanneming van de programmawet van 27 december 2012, die met name de artikelen 174/1 en 313 van het WIB 1992 wijzigt, en, anderzijds, het voormelde arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 6 juni 2013 in de zaak C-383/10.