En 1956, ensuite, le ministre de la Justice adressait une circulaire au procureur général près la Cour de cassation, aux procureurs généraux près les cours d'appel et à l'auditeur général près la Cour militaire invitant ces magistrats à faire rapport au ministre sur les vices et défauts de la législation au fur et à mesure de leur constatation, tout en ayant la faculté de présenter en fin d'année judiciaire une étude d'ensemble (6).
In 1956 richtte de minister van Justitie vervolgens een omzendbrief aan de procureur-generaal bij het Hof van Cassatie, aan de procureurs-generaal bij de hoven van beroep en aan de auditeur-generaal bij het Militaire Gerechtshof, waarin hij deze magistraten verzocht om, naar gelang van hun opmerkingen maar toch met de mogelijkheid om op het einde van het gerechtelijk jaar een globale studie te kunnen voorstellen, aan de minister verslag uit te brengen over de gebreken of tekortkomingen van de wetgeving (6).