Il convient tout d'abord de déduire de la question p
réjudicielle que la Cour est invitée à répondre à la question de savoir si une catégorie déterminée de citoyens n'est pas privée de manière discriminatoire de
certaines garanties constitutionnelles, en particulier celles qui sont mentionnées aux articles 23, 33, 36, 105 et 108 de la Constitution, en tant que la disposition litigieuse aurait été adoptée en méconnaissant les limites de l'habilitation contenue dans l'article 15 de la loi précitée du 26 juillet 1996, dont les pouvoirs sp
...[+++]éciaux qui ont été conférés « ne semblent pas tous correspondre à l'objectif de l'article 2 de cette loi » et alors que « la plupart des compétences visées à l'article 15 sont définies de manière relativement vague, large, voire en termes imprécis ».Uit de prejudiciële vraag moet allereerst worde
n afgeleid dat het Hof wordt verzocht zich uit te spreken over de vraag of aan een bepaalde categorie van burgers op discriminerende wijze geen grondwettelijke waarborgen worden ontzegd, in het bijzonder die welke zijn vermeld in de artikelen 23, 33, 36, 105 en 108 van de Grondwet, in zoverre de in het geding zijnde bepaling zou zijn aangenomen met schending van de grenzen van de machtiging in artikel 15 van de voormelde wet van 26 juli 1996, waarbij de toegekende bijzondere machten « niet allemaal lijken te passen binnen de doelstelling van artikel 2 van deze wet en de meeste in artikel 15
...[+++]omschreven bevoegdheden in vrij vage, ruime, zoniet in onduidelijke bewoordingen worden omschreven ».