2. Les États membres font en sorte qu'en cas d'incertitude sur l'âge d'une victime des infractions visées aux articles 3 à 7 et lorsqu'il existe des raisons de croire qu'elle est âgée de moins de dix-huit ans, la personne en question soit présumée être telle et reçoive un accès immédiat aux mesures d'assistance, d'aide et de protection prévues aux articles 18 et 19, dans l'attente de la vérification de son âge.
2. Elke lidstaat zorgt ervoor dat, wanneer de leeftijd van een persoon die het slachtoffer is van een van de in de artikelen 3 tot en met 7 genoemde strafbare feiten, niet vaststaat en er redenen zijn om aan te nemen dat daarbij om een persoon onder de achttien jaar gaat, deze persoon als zodanig wordt beschouwd en dus overeenkomstig de artikelen 18 en 19 onmiddellijk toegang krijgt tot bijstand, ondersteuning en bescherming, in afwachting dat zijn of haar leeftijd wordt geverifieerd.