Le droit de l’Union, dans le cadre concret de la garantie des créances salariales en cas d’insolvabilité de l’employeur, en particulier les articles 4 et 10 de la directive 80/987/CEE (1), doit-il être interprété en ce sens qu’il s’oppose à une disposition du droit national qui garantit uniquement les créances échues dans les six mois qui précédent la formation du recours en insolvabilité de l’employeur même lorsque les travailleurs ont attaqué devant le tribunal du travail leur employeur en vue d’obtenir la fixation judiciaire du montant impayé et le recouvrement forcé de ce montant ?
Dient het Unierecht in het specifieke kader van de waarborging van loonaanspraken bij insolventie van de werkgever, met name de artikelen 4 en 10 van richtlijn 80/987/EEG (1), aldus te worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een nationaalrechtelijke bepaling die enkel aanspraken waarborgt die opeisbaar zijn geworden in de zes maanden vóór de indiening van de vordering tot insolventverklaring van de werkgever, ook wanneer de werknemers bij de arbeidsrechtbank een vordering tegen hun werkgever hebben ingesteld met het oog op de gerechtelijke vaststelling en de gedwongen invordering van de verschuldigde bedragen?