« L'article 2277 du Code civil interprété en ce sens que ' tout ce qui est payable par année ou à des termes périodiques plus courts ' doit s'apparenter aux dettes d'arrérages de rentes, de loyers et d'intérêts de sommes prêtées, sans pour autant que l'application de cette disposition à une demande comprenant des éléments autres que des intérêts ou des revenus ne soit exclue, viole-t-il les articles 10 et 11 de la Constitution en ce qu'il crée une distinction qui n'est pas raisonnablement justif
iée entre débiteurs tenus de dettes périodiques, plus spécifiquement celles relatives aux mensualités d'un prêt à te
mpérament, ...[+++] qu'elles soient échues ou non avant la dénonciation du crédit, interprété en ce sens qu'il s'appliquerait exclusivement à la partie des mensualités correspondant aux intérêts ?« Schendt artikel 2277 van het Burgerlijk Wetboek, in die zin geïnterpreteerd dat ' al hetgeen betaalbaar is bij het jaar of bij
kortere termijnen ' moet worden gelijkgesteld met de schulden van termijnen van renten, huren en interesten van geleende sommen, zonder dat daarom de toepassing van die bepaling op een vordering die andere elementen dan interesten of inkomsten omvat, zou zijn uitgesloten, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in zoverre het een niet redelijk verantwoord onderscheid invoert onder de schuldenaars van periodieke schulden, meer specifiek die met betrekking tot de maandelijkse afbetalingen van een lening op afbetal
...[+++]ing, ongeacht of zij al dan niet zijn vervallen vóór de opzegging van het krediet, in die zin geïnterpreteerd dat het uitsluitend van toepassing zou zijn op het gedeelte van de maandelijkse afbetalingen dat met de interesten overeenstemt ?