Art. 5. Le prêteur et, le cas échéant, l'intermédiaire de crédit demandent à l'entreprise sollicitant un contrat de crédit et, le cas échéant, à la personne qui constitue une sûreté personnelle, les renseignements pertinents qu'ils jugent nécessaires afin d'apprécier la faisabilité du projet proposé pour lequel le crédit est demandé, leur situation financière et leurs capacités de remboursement et leurs engagements financiers en cours.
Art. 5. De kredietgever, en in voorkomend geval de kredietbemiddelaar, vragen aan de onderneming die om een kredietovereenkomst verzoekt en, in voorkomend geval, de persoon die een persoonlijke zekerheid stelt, de pertinente informatie die zij noodzakelijk achten om de haalbaarheid van het beoogde project waarvoor het krediet wordt aangevraagd, hun financiële toestand en hun terugbetalingsmogelijkheden en hun lopende financiële verbintenissen te beoordelen.