La loi du 30 juin 1994 confère aux auteurs des droits moraux et des droits économiques ou patrimoniaux comprenant le droit de reproduction et, comme dans l'espèce soumise au juge a quo, le droit de communication au public en vertu duquel est subordonné au consentement de l'auteur « tout acte qui a pour objet d'offrir au public une oeuvre, notamment par la représentation, l'exécution, l'exposition, ou encore la radiodiffusion, la distribution par câble, etc» (Doc. parl., Sénat, S.E. 1991-1992, n° 145-12, pp. 19 et 20).
De wet van 30 juni 1994 kent de auteurs morele rechten en economische of vermogensrechten toe, waaronder het reproductierecht en, zoals in het aan de verwijzende rechter voorgelegde geval, het recht van mededeling aan het publiek op grond waarvan de toestemming van de auteur is vereist voor « elke handeling waarbij een werk aan het publiek wordt aangeboden inzonderheid via een opvoering, uitvoering, tentoonstelling of nog via een uitzending of via de kabel, enz» (Parl. St., Senaat, B.Z. 1991-1992, nr. 145-12, pp. 19 en 20).