Traduction de «d'honoraires était prévu » (Français → Néerlandais) :

Les candidats bureaux d'étude pouvaient partir du principe que, vu que seulement 7 % d'honoraires était prévu pour ce marché multidisciplinaire, une grande partie de l'étude serait confiée à un promoteur-maître d'ouvrage et que le groupe de bureaux d'étude n'était tenu qu'à une étude limitée.
In het wedstrijdreglement werd tevens gesteld dat de uitvoering van de werken zou gebeuren via een promotieopdracht. De kandidaat-studieteams konden er vanuit gaan dat aangezien slechts 7 % ereloon was voorzien voor deze multidisciplinaire opdracht een groot deel van de studie zou worden doorgeschoven naar de promotor-aannemer en dat het studieteam dan ook slechts tot een beperkte studie gehouden was.

Il est dès lors indiqué de se limiter au mode de financement de la procédure tel qu'il était prévu dans le projet initial du gouvernement, à savoir que les honoraires et les frais du médiateur de dettes sont à charge du débiteur et sont payés par préférence (voir l'article 1675/19 proposé).
Daarom is het aangewezen zich te beperken tot de wijze van financiering van de procedure die in het oorspronkelijk ontwerp van de regering was opgenomen, namelijk dat de erelonen en kosten van de schuldbemiddelaar ten laste van de schuldenaar zijn en bij voorrang worden betaald (het voorgestelde artikel 1675/19).

Au cours de la période de transition [ancien dernier alinéa de l'art. 58 de la loi du 4 mai 1999 (modifiant la loi de ventôse)] qui a suivi l'entrée en vigueur de la loi de ventôse, il était prévu que les notaires honoraires pouvaient être désignés comme suppléants.
In de overgangsperiode [vroegere laatste lid van art. 58 van de wet van 4 mei 1999 (wijziging van de ventôsewet)] bij de inwerkingtreding van de ventôsewet was voorzien dat erenotarissen mochten optreden als plaatsvervanger.

« Alors que l'article 55, § 1, a), de la loi du 16 mars 1803, dite loi de ventôse, contenant organisation du notariat, dispose que ' doivent être remis au notaire nommé en remplacement dans le délai prévu à l'article 54, alinéa 1, moyennant indemnité, tous éléments meubles corporels et incorporels liés à l'organisation de l'étude ainsi que les honoraires dus pour les expéditions et les honoraires d'exécution ', le même article 55, § 3, b), qui dispose qu'en ' cas d'association, le montant de l'indemnité est égal à deux fois et demie la quote-part du notaire associé dans le revenu de l'étude visé sous a) telle que cette quote-part est fixée par le contrat de société ' ne viole-t-il pas les articles contenus dans le titre II de la Constitution et plus particulièrement l'article 11 de celle-ci, en ce qu'il s'applique indistinctement au cas d'un notaire associé cédant ' tous éléments meubles corporels et incorporels liés à l'organisation de l'étude ' dont ce notaire est resté propriétaire dans le cas où l'autre notaire associé n'a apporté que son industrie conformément à l'article 52, § 2, al. 2, de la loi de ventôse, et au notaire remplacé qui avait préalablement cédé une partie de ces éléments au notaire associé lors de la création de la société de manière telle que ce notaire remplacé n'était plus propriétaire de la totalité des dits éléments corporels et incorporels ?
« Schendt artikel 55, § 3, b), van de wet van 16 maart 1803 op het notarisambt, de zogeheten Ventôsewet, dat bepaalt dat 'in geval van associatie [.] het bedrag van de vergoeding gelijk [is] aan twee en een halve maal het aandeel van de geassocieerde notaris in het inkomen van het kantoor bedoeld onder a), zoals dit aandeel is vastgesteld in het vennootschapscontract', terwijl artikel 55, § 1, a), van dezelfde wet bepaalt dat 'alle lichamelijke en onlichamelijke roerende bestanddelen die verband houden met de organisatie van het kantoor en het ereloon op uitgiften en het uitvoeringsereloon, [.] tegen vergoeding aan de in opvolging benoemde notaris [moeten] worden overgedragen binnen de in artikel 54, eerste lid, gestelde termijn', niet de artikelen vervat in titel II van de Grondwet en meer bepaald artikel 11 ervan, in zoverre het zonder onderscheid van toepassing is op het geval van een geassocieerde notaris die 'alle lichamelijke en onlichamelijke roerende bestanddelen die verband houden met de organisatie van het kantoor' overdraagt waarvan die notaris eigenaar is gebleven wanneer de andere geassocieerde notaris enkel zijn nijverheid heeft ingebracht overeenkomstig artikel 52, § 2, tweede lid, van de Ventôsewet, en op dat van de opgevolgde notaris die vooraf een deel van die bestanddelen had overgedragen aan de geassocieerde notaris bij de oprichting van de vennootschap zodat die opgevolgde notaris geen eigenaar meer was van alle voormelde lichamelijke en onlichamelijke bestanddelen ?

En l'espèce, le législateur a pu considérer que le souci d'équilibre auquel il est fait référence en B.4 n'était pas à ce point contraignant que le délai de prescription prévu pour l'action en paiement de frais et d'honoraires devrait être le reflet exact de celui prévu en matière de responsabilité professionnelle et de conservation de pièces, quelle que soit la catégorie de personnes concernée.
Te dezen vermocht de wetgever ervan uit te gaan dat de zorg om een evenwicht tot stand te brengen waarnaar in B.4 wordt verwezen, niet dermate dwingend was dat de verjaringstermijn die geldt voor de vordering tot betaling van de kosten en erelonen de exacte weerspiegeling zou moeten zijn van die welke geldt inzake de beroepsaansprakelijkheid en de bewaring van stukken, ongeacht de betrokken categorie van personen.

« Alors que l'article 55, § 1, a), de la loi du 16 mars 1803, dite loi de ventôse, contenant organisation du notariat, dispose que ' doivent être remis au notaire nommé en remplacement dans le délai prévu à l'article 54, alinéa 1, moyennant indemnité, tous éléments meubles corporels et incorporels liés à l'organisation de l'étude ainsi que les honoraires dus pour les expéditions et les honoraires d'exécution ', le même article 55, § 3, b), qui dispose qu'en « cas d'association, le montant de l'indemnité est égal à deux fois et demie la quote-part du notaire associé dans le revenu de l'étude visé sous a) telle que cette quote-part est fixée par le contrat de société » ne viole-t-il pas les articles contenus dans le titre II de la Constitution et plus particulièrement l'article 11 de celle-ci, en ce qu'il s'applique indistinctement au cas d'un notaire associé cédant ' tous éléments meubles corporels et incorporels liés à l'organisation de l'étude ' dont ce notaire est resté propriétaire dans le cas où l'autre notaire associé n'a apporté que son industrie conformément à l'article 52, § 2, al. 2, de la loi de ventôse, et au notaire remplacé qui avait préalablement cédé une partie de ces éléments au notaire associé lors de la création de la société de manière telle que ce notaire remplacé n'était plus propriétaire de la totalité des dits éléments corporels et incorporels?
« Schendt artikel 55, § 3, b), van de van de wet van 16 maart 1803 op het notarisambt, de zogeheten Ventôsewet, dat bepaalt dat ' in geval van associatie [.] het bedrag van de vergoeding gelijk [is] aan twee en een halve maal het aandeel van de geassocieerde notaris in het inkomen van het kantoor bedoeld onder a), zoals dit aandeel is vastgesteld in het vennootschapscontract ', terwijl artikel 55, § 1, a), van dezelfde wet bepaalt dat ' alle lichamelijke en onlichamelijke roerende bestanddelen die verband houden met de organisatie van het kantoor en het ereloon op uitgiften en het uitvoeringsereloon, [.] tegen vergoeding aan de in opvolging benoemde notaris [moeten] worden overgedragen binnen de in artikel 54, eerste lid, gestelde termijn ', niet de artikelen vervat in titel II van de Grondwet en meer bepaald artikel 11 ervan, in zoverre het zonder onderscheid van toepassing is op het geval van een geassocieerde notaris die ' alle lichamelijke en onlichamelijke roerende bestanddelen die verband houden met de organisatie van het kantoor ' overdraagt waarvan die notaris eigenaar is gebleven wanneer de andere geassocieerde notaris enkel zijn nijverheid heeft ingebracht overeenkomstig artikel 52, § 2, tweede lid, van de Ventôsewet, en op dat van de opgevolgde notaris die vooraf een deel van die bestanddelen had overgedragen aan de geassocieerde notaris bij de oprichting van de vennootschap zodat die opgevolgde notaris geen eigenaar meer was van alle voormelde lichamelijke en onlichamelijke bestanddelen ?

Contrairement à ce qui était prévu auparavant, la déduction peut aussi, manifestement, être appliquée à: - la taxe visée à l'article 198, premier alinéa, 6°, du CIR, c'est-à-dire la taxe spéciale sur les avoirs en bons de caisse détenus par les intermédiaires financiers; - les honoraires et les rémunérations qui n'ont pas été admis parce que n'étant pas suffisamment justifiés par la production de fiches et relevés mais pour lesquels il a été prévu de ne pas appliquer la sanction sévère de l'article 219 du CIR; - les intérêts que l'établissement fixe assujetti à l'impôt des non-résidents paie à son siège central établi à l'étranger lorsque l'établissement concerné n'est pas une succursale financière à laquelle s'applique l'article 7, § 2, de la convention modèle OCDE. 1. a) Les différences exposées ci-dessus entre l'ancienne et la nouvelle disposition de l'article 205, § 2, du CIR correspondent-elles à un choix délibéré? b) Dans l'affirmative, quelles raisons ont justifié ces assouplissements? c) Quel en est le coût budgétaire?
In tegenstelling tot vroeger, kan de aftrek nu klaarblijkelijk ook worden toegepast op: - de taks bedoeld in artikel 198, eerste lid, 6°, van het WIB, met name de bijzondere taks op kasbons in het bezit van de financiële tussenpersonen; - de erelonen en bezoldigingen die verworpen werden vanwege het gebrek aan verantwoording door individuele fiches en een samenvattende opgave doch waarvoor de zware sanctie van artikel 219 van het WIB achterwege werd gelaten; - de interesten die door vaste inrichtingen onderworpen aan de belasting van niet-inwoners worden betaald aan hun in het buitenland gelegen hoofdzetel, ingeval de inrichting geen financieel bijhuis is waarop artikel 7, § 2, van het OESO-modelverdrag van toepassing is. 1. a) Zijn de hierboven uiteengezette verschillen tussen de oude en nieuwe bepaling van artikel 205, § 2, van het WIB een bewuste keuze? b) Zo ja, wat zijn de motieven voor deze versoepelingen? c) Wat is de budgettaire kost?