Les hypothèses décrites sous le 1º, 2º et 3º pour la non-application de la présomption de paternité sont en grande partie similaires aux cas prévus à l'article 12, § 2, 1º, 2º, 3º, qui concernent la contestation de la présomption de paternité du mari.
De gevallen in het 1º, het 2º en het 3º voor de niet-toepassing van het vermoeden van vaderschap lopen grotendeels gelijk met die in artikel 12, § 2, 1º, 2º, 3º, die handelen over de betwisting van het vermoeden van vaderschap van de echtgenoot.