2. reconnaît que l'eau est un bien commun de l'humanité, un bien public, et que l'accès à l'eau devrait être un droit fondamental et universel; souligne le fait que l'utilisation durable de l'eau est une nécessité environnementale et sanitaire qui joue un rôle essentiel dans le cycle de régulation du climat; rappelle la nécessité d'adapter les règles du marché intérieur aux caractéristiques spécifiques du secteur de l'eau et invite les États membres à gérer, dans le respect du principe de subsidiarité, l'eau et les services d'approvisionnement en eau conformément à l'article 9 de la DCE;
2. erkent dat water een gedeeld en collectief goed van de mensheid vormt en dat de toegang tot water een fundamenteel en universeel recht zou moeten zijn; benadrukt dat het duurzame gebruik van water noodzakelijk is voor het milieu en de volksgezondheid en een fundamentele rol speelt in de reguleringscyclus van het klimaat; wijst andermaal op de noodzaak om de internemarktregels af te stemmen op de specifieke kenmerken van de watersector en verzoekt de lidstaten in overeenstemming met het subsidiariteitsbeginsel het beheer van water en waterfaciliteiten overeenkomstig artikel 9 van de kaderrichtlijn water uit te voeren;