En posant la troisième question préjudicielle, la juridiction a quo demande si les articles 1 et 3 de la loi du 12 janvier 1993 sont compatibles avec les articles 10 et 11 de la Constitution en ce que le défendeur dans une procédure de cessation ne pourrait introduire une demande reconventionnelle, sauf pour procédure téméraire et vexatoire, alors que le Code judiciaire accorde ce droit, de manière générale, à toute personne citée.
Met de derde prejudiciële vraag beoogt het verwijzende rechtscollege te vernemen of de artikelen 1 en 3 van de wet van 12 januari 1993 bestaanbaar zijn met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, doordat de verweerder in een stakingsprocedure geen tegenvordering kan instellen, behoudens die wegens tergend en roekeloos geding, terwijl het Gerechtelijk Wetboek dat recht in het algemeen aan iedere verweerder toekent.