CONSIDERANT QUE LES ANNEXES I ET II DU REGLEMENT ( CEE ) N 1108/68 DE LA COMMISSION , DU 27 JUILLET 1968 , RELATIF AUX MODALITES D'APPLICATION DU STOCKAGE PUBLIC DU LAIT ECREME EN POUDRE ( 3 ) , MODIFIE EN DERNIER LIEU PAR LE REGLEMENT ( CEE ) N 523/69 ( 4 ) , PRECISENT AU POINT 2 LES CONDITIONS RELATIVES A L'EMBALLAGE DU LAIT ECREME EN POUDRE ACHETE PAR LES ORGANISMES D'INTERVENTION ; QUE L'EMBALLAGE EXIGE NECESSITE , DANS UNE CERTAINE MESURE , DU TRAVAIL MANUEL ET NE PERMET PAS UNE AUTOMATISATION TOTALE DE L'EMBALLAGE ; QUE L'INDUSTRIE A MIS AU POINT UN EMBALLAGE PRESENTANT DES PROPRIETES DE VALEUR IDENTIQUE A L'EMBALLAGE UTILISE JUSQU'A PRESENT ; QU'IL CONVIENT D'ADMETTRE CET EMBALLAGE AFIN DE TENIR COMPTE DU PROGRES TECHNIQUE ;
Overwegende dat in de bijlagen I en II van Verordening ( EEG ) nr . 1108/68 van de Commissie van 27 juli 1968 houdende uitvoeringsbepalingen voor de openbare opslag van magere-melkpoeder ( 3 ) , laatstelijk gewijzigd bij Verordening ( EEG ) nr . 523/69 ( 4 ) , telkens onder punt 2 de voorwaarden betreffende de verpakking van het magere-melkpoeder , dat door de interventiebureaus wordt gekocht , zijn vastgelegd ; dat de vereiste verpakking voor een bepaald gedeelte met de hand moet geschieden en een volledige automatisering van de verpakking niet toelaat ; dat door de industrie een verpakking is ontwikkeld , die gelijkwaardige eigenschappen vertoont als de tot nu toe gebruikte verpakking ; dat het , ten einde rekening te houden met de tec
...[+++]hnische vooruitgang , aanbeveling verdient ook deze verpakking toe te laten ;