10. réaffirme sa conviction que les personnalités publiques devraient s'abstenir de faire des déclarations qui encouragent ou incitent à la haine ou à la stigmatisation de certains groupes en fonction de leur race, leur origine ethnique, leur religion, leur handicap, leur orientation sexuelle ou leur nationalité; estime qu'il convient de considérer comme une circonstance aggravante le fait que de tels propos haineux soient tenus par des personnalités publiques; réprouve en particulier l'inquiétante prévalence de l'antisémitisme;
10. herhaalt zijn overtuiging dat publieke personen moeten afzien van uitspraken die aanleiding of aanzet geven tot haat of stigmatisering van bevolkingsgroepen op grond van ras, etnische afkomst, godsdienst, handicap, seksuele geaardheid of nationaliteit; is van oordeel dat bij het aanpakken van tot haat aanzettende uitspraken het feit dat deze uitspraken zijn gedaan door bekende persoonlijkheden als een verzwarende omstandigheid moet worden beschouwd; veroordeelt met name de zorgwekkende verspreiding van antisemitisme;