La seconde phrase de la disposition en cause, insérée par l'article 7, 1°, de la loi du 15 septembre 2006 « réformant le Conseil d'Etat et créant un Conseil du Contentieux des Etrangers », vise à « concilier la sécurité juridique qui exige que chaque acte individuel revête à un moment déterminé un caractère définitif » avec « l'exigence justifiée de protection juridique » face à un « acte individuel préjudiciable » (Doc. parl., Chambre, 2005-2006, DOC 51-2479/001, p. 33).
De tweede zin van de in het geding zijnde bepaling, die werd ingevoegd bij artikel 7, 1°, van de wet van 15 september 2006 « tot hervorming van de Raad van State en tot oprichting van een Raad voor Vreemdelingenbetwistingen », heeft tot doel « de rechtszekerheid die vereist dat elke individuele akte op een bepaald ogenblik definitief wordt, te verzoenen met de terechte eis van rechtsbescherming » tegenover een « individuele, griefhoudende akte » (Parl. St., Kamer, 2005-2006, DOC 51-2479/001, p. 33).