La loi de 1851 avait prévu deux phases pour le déroulement de la faillite : la première, au cours de laquelle le curateur gérait et conservait les biens du failli dans l'attente du résultat de la réunion des créanciers qui devaient se prononcer sur l'accord de faillite (concordat); la deuxième, au cours de laquelle, l'accord ayant été rejeté, l'on procédait à la véritable liquidation (conformément à l'article 528).
De wet van 1851 voorzag twee fasen in het faillissementsverloop : de eerste, waarin de goederen van de gefailleerde door de curator werden beheerd, maar ook bewaard, in afwachting van de uitslag van de vergadering van schuldeisers die zich zouden uitspreken over het akkoord na faillissement (concordaat). De tweede fase, bij verwerping van het akkoord, betrof dan de werkelijke vereffening (Overeenkomstig artikel 528).