Vertaling van "dextrane " (Frans → Nederlands) :

TERMINOLOGIE

dextran sulfate | dextrane sulfate | sulfate de dextran | sulfate de dextrane
dextraan sulfaat

dextran | dextrane | E486 [Abbr.]
dextraan | E486 [Abbr.]

dextran ferrique
ijzerdextraan

produit contenant du dextran sous forme parentérale
product dat dextraan in parenterale vorm bevat

produit contenant du dextran sous forme oculaire
product dat dextraan in oculaire vorm bevat

produit contenant du dextran
product dat dextraan bevat

IN-CONTEXT TRANSLATIONS

3) succédanés de plasma (par ex. l'administration intraveineuse d'albumine, dextran, hydroxyéthylamidon et mannitol);
3) middelen die het plasmavolume vergroten, (bv. intraveneuze toediening van albumine, dextraan, hydroxy-ethylzetmeel en mannitol);

3) succédanés de plasma, par ex. glycérol et l'administration intraveineuse d'albumine, dextran, hydroxyéthylamidon et mannitol) ;
3) middelen die het plasmavolume vergroten (bijvoorbeeld intraveneuze toediening van albumine, dextraan, hydroxy-ethylzetmeel en mannitol);

3) succédanés de plasma, par ex. glycérol et l'administration intraveineuse d'albumine, dextran, hydroxyéthylamidon et mannitol) ;
3) middelen die het plasmavolume vergroten (bijvoorbeeld glycerol, intraveneuze toediening van albumine, dextraan, hydroxy-ethylzetmeel en mannitol);

Diurétiques et agents masquants Les diurétiques et agents masquants suivants sont interdits, incluant sans s'y limiter: 1) desmopressine; 2) probénécide; 3) succédanés de plasma (par ex. glycérol et l'administration intraveineuse d'albumine, dextran, hydroxyéthylamidon et mannitol); 4) acétazolamide; 5) amiloride; 6) bumétanide; 7) canrénone; 8) chlortalidone; 9) acide étacrynique; 10) furosémide; 11) indapamide; 12) métolazone; 13) spironolactone; 14) thiazides, par ex. bendrofluméthiazide, chlorothiazide et hydrochlorothiazide; 15) triamtérène ; 16) vaptans, par ex. tolvaptan. 17) des autres substances possédant une structure chimique similaire ou un effet biologique similaire; (sauf drospirénone; pamabrome et l'usage ophtalmique d'inhibiteurs de l'anhydrase carbonique (dorzolamide, brinzolamide) qui ne sont pas interdits.
Diuretica en maskerende middelen : De volgende diuretica en maskerende middelen, met inbegrip van, maar niet beperkt tot : 1) desmopressine; 2) probenecid; 3) middelen die het plasmavolume vergroten, (bv. glycerol, intraveneuze toediening van albumine, dextraan, hydroxy-ethylzetmeel en mannitol); 4) acetazolamide; 5) amiloride; 6) bumetanide; 7) canrenon; 8) chloortalidon; 9) etacrynezuur; 10) furosemide; 11) indapamide; 12) metolazon; 13) spironolacton; 14) thiaziden, bv. bendroflumethiazide, chloorthiazide en hydrochloorthiazide; 15) triamtereen; 16) vaptanen, bv. tolvaptan 17) andere stoffen met een vergelijkbare scheikundige structuur of vergelijkbare biologische werking; (behalve drospirenon, pamabrom en topisch dorzolamide en brinzolamide, welke niet verboden zijn).

5° diurétiques et agents masquants : Les diurétiques et agents masquants suivants et autres substances possédant une structure chimique similaire ou des effets biologiques similaires, incluant sans s'y limiter : 1) desmopressine ; 2) probénécide ; 3) succédanés de plasma, par ex. glycérol et l'administration intraveineuse d'albumine, dextran, hydroxyéthylamidon et mannitol) ; 4) acétazolamide ; 5) amiloride ; 6) bumétanide ; 7) canrénone ; 8) chlorotalidone ; 9) acide étacrynique ; 10) furosémide ; 11) indapamide ; 12) métolazone ; 13) spironolactone ; 14) thiazides (par ex. bendrofluméthiazide, chlorothiazide, hydrochlorothiazide) ; 15) triamtérène ; 16) vaptans (par exemple tolvaptan) sauf la drospirénone, le pamabrome et l'administration ophtalmologique d'inhibiteurs (p. ex. de dorzolamide et brinzolamide, qui ne sont pas interdits).
5° diuretica en maskerende middelen : De volgende diuretica en maskerende middelen en andere stoffen met een vergelijkbare scheikundige structuur of vergelijkbare biologische werking, met inbegrip van, maar niet beperkt tot : 1) desmopressine; 2) probenecid; 3) middelen die het plasmavolume vergroten (bijvoorbeeld glycerol, intraveneuze toediening van albumine, dextraan, hydroxy-ethylzetmeel en mannitol); 4) acetazolamide; 5) amiloride; 6) bumetanide; 7) canrenon; 8) chloortalidon; 9) etacrynezuur; 10) furosemide; 11) indapamide; 12) metolazon; 13) spironolacton; 14) thiaziden (bijvoorbeeld bendroflumethiazide, chloorthiazide en hydrochloorthiazide); 15) triamtereen; 16) vaptanen (bijvoorbeeld tolvaptan) behalve drospirenon, pamabrom en oftalmologisch gebruik van carbo-anhydrase inhibitoren (bijvoorbeeld dorzolamide en brinzolamide) welke niet verboden zijn.

Les coupes doivent être incubées avec 100 μl de tampon d'hybridation [4 × SSC (solution saline de citrate), 50 % de formamide, 1 × solution de Denhardt, 250 μg ml– 1 d'ARNt de levure, 10 % de sulfate de dextrane] contenant 20 ng (2 μl de la réaction de PCR préparés comme décrit au point I.3.2 à l'aide des amorces Bo et Boas) de la sonde marquée à la digoxigénine.
De coupes worden geïncubeerd met 100 μl of hybridisatiebuffer (4 × SSC [standaard zout-citraat], 50 % formamide, 1 × Denhardt-oplossing, 250 μg ml– 1 gist-tRNA, 10 % dextraansulfaat) dat 20 ng (2 μl van de PCR-reagentia, bereid zoals beschreven in punt I.3.2 met gebruikmaking van de primers Bo en Boas) van de met digoxigenin gelabelde probe bevat.

Les coupes doivent être incubées avec 100 μl de tampon d'hybridation [4 × SSC (solution saline de citrate), formamide à 50 %, 1 × solution de Denhardt, 250 μg ml– 1 d'ARNt de levure, sulfate de dextrane à 10 %] contenant 10 ng (1 μl des réactifs de la PCR préparés comme décrit au point I.3.2 à l'aide des amorces CCG-GTG-CCA-GGT-ATA-TCT-CG et TTC-GGG-TGG-TCT-TGA-AAG-GC) de la sonde marquée à la digoxigénine.
De coupes worden geïncubeerd met 100 μl of hybridisatiebuffer (4 × SSC [standaard zout-citraat], 50 % formamide, 1 × Denhardt-oplossing, 250 μg ml– 1 gist-tRNA, 10 % dextraansulfaat) dat 10 ng (1 μl van de PCR-reagentia, bereid zoals beschreven in punt I.3.2 met gebruikmaking van de primers CCG-GTG-CCA-GGT-ATA-TCT-CG en TTC-GGG-TGG-TCT-TGA-AAG-GC) van de met digoxigenin gelabelde probe bevat.

3) succédanés de plasma (par ex. glycérol; administration intraveineuse d'albumine, dextran, hydroxyéthylamidon et mannitol);
3) middelen die het plasmavolume vergroten (bijvoorbeeld glycerol, intraveneuze toediening van albumine, dextraan, hydroxy-ethylzetmeel en mannitol);