Dans cette même perspective, la partie intervenante rappelle l'argumentation de la Cour concernant le préjudice grave difficilement réparable évoqué par les parties requérantes, qui découlerait de la privation, par le décret entrepris, de la protection juridique réelle du Conseil d'Etat à l'égard d'interventions de l'autorité flamande (arrêt n° 116/2002, considérants B.7.3.1 et B.7.3.2), pour conclure que, dans cette affaire non plus, il n'y a pas lieu de retenir la prétendue atteinte portée à la protection juridique.
In dezelfde zin herinnert de tussenkomende partij aan de argumentatie van het Hof ten aanzien van het door de verzoekende partijen opgeworpen moeilijk te herstellen ernstig nadeel dat zou voortvloeien uit het ontnemen, door het bestreden decreet, van de zinvolle rechtsbescherming van de Raad van State tegen het optreden van de Vlaamse overheid (arrest nr. 116/2002, overwegingen B.7.3.1 en B.7.3.2), om te besluiten dat ook in deze zaak de beweerde aantasting van de rechtsbescherming niet in aanmerking kan worden genomen.