Qu'enfin, la loi du 11 décembre 1998 transposant la directive 95/46/CEE du 24 octobre 1995 du Parlement européen et du Conseil relative à la protection des personnes physiques à l'égard des traitements de données à caractère personnel et à la libre circulation de ces données modifie la loi du 8 décembre 1992, spécialement en remplaçant l'article 8 de cette dernière loi; que, désormais, ` le traitement de données à caractère personnel relatives à des litiges soumis aux cours et tribunaux ainsi qu'aux juridictions administratives, à des suspicions, des poursuites ou des condamnations ayant trait à des infractions, ou à des sanctions administratives ou des mesures de sûreté, est interdit '; qu'il en résulte que le traitement de données relat
...[+++]ives à des suspicions est désormais interdit; que, sur ce point, la loi du 2 juin 1998 opère une discrimination flagrante, puisqu'elle permet de traiter des données à caractère personnel relatives aux opinions et à l'activité philosophique en tant que tel, ainsi qu'en cas de suspicion d'activités illégales dommageables, d'activités nuisibles aux individus ou à la société, ou d'atteinte à la dignité humaine (combinaison des articles 6, § 3 et 2 de la loi du 2 juin 1998); Terwijl ten slotte de wet van 11 december 1998 tot omzetting van de richtlijn 95/46/EG van 24 oktober 1995 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrij verkeer van die gegevens, de wet van 8 december 1992 wijzigt en inzonderheid artikel 8 van die wet vervangt; dat voortaan, ` de verwerking van persoonsgegevens inzake geschillen voorgelegd aan hoven en rechtbanken alsook aan administratieve gerechten, inzake verdenkingen, vervolgingen of veroordelingen met betrekking tot misdrijven, of inzake administratieve sancties of veiligheidsmaatregelen, [ . ] verboden [is] '; terwijl hieruit voortvloeit dat het verwerken van gegeven
...[+++]s met betrekking tot verdenkingen voortaan verboden is; terwijl wat dit punt betreft, de wet van 2 juni 1998 een flagrante discriminatie instelt, aangezien zij toestaat persoonsgegevens te verwerken met betrekking tot de overtuigingen en de levensbeschouwelijke activiteit als dusdanig, alsook in het geval van verdenking van schadelijke onwettige activiteiten, activiteiten die schadelijk zijn voor het individu of de samenleving, of aantasting van de menselijke waardigheid (combinatie van de artikelen 6, § 3, en 2 van de wet van 2 juni 1998);