Dès lors, si l'administration établit l'existence d'un bénéfice dissimulé par voie de présomption, elle ne peut pas, en outre, présumer que ce bénéfice a été octroyé à des bénéficiaires non identifiés au sens de l'article 57 du C. I. R. 1992. Ce principe a été consacré par une jurisprudence constante; il s'ensuit que l'article 21 de la loi du 4 mai 1999 n'est donc nullement interprétatif.
Indien de administratie het bestaan van een verdoken winst aantoont bij wege van een vermoeden, mag zij niet bovendien uitgaan van het vermoeden dat die winst is toegekend aan niet geïdentificeerde verkrijgers in de zin van artikel 57 van het W.I. B. 1992. Dat beginsel is door een vaste rechtspraak vastgelegd; daaruit volgt dat artikel 21 van de wet van 4 mei 1999 geenszins interpretatief is.