– vu la déclaration de l'Organisation internationale du travail (OIT) relative aux principes et droits fondamentaux au travail, adoptée en 1998, et les conventions de l'OIT établissant des normes universelles fondamentales dans le domaine du travail en ce qui concerne: l'abolition du travail forcé [nos 29 (1930) et 105 (1957)], la liberté d'association et le droit de négociation collective [nos 87 (1948) et 98 (1949)], l'abolition du travail des enfants [nos 138 (1973) et 182 (1999)] et la non-discrimination dans l'emploi [nos 100 (1951) et 111 (1958)],
– gezien de in 1998 aangenomen Verklaring over de fundamentele principes en rechten met betrekking tot werk van de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO) en de verdragen van de IAO tot vaststelling van universele fundamentele arbeidsnormen betreffende: de afschaffing van gedwongen arbeid (nr. 29 (1930) en nr. 105 (1957)); vrijheid van vereniging en het recht op collectieve onderhandelingen (nr. 87 (1948) en 98 (1949)); de afschaffing van kinderarbeid (nr. 138 (1973) en nr. 182 (1999)); en non-discriminatie op het werk (nr. 100 (1951) en nr. 111 (1958)),