* une aptitude au management (autorité et persuasion, capacité de diriger, prise de décision, faculté de jugement) et à la gestion (détermination des objectifs et des résultats à obtenir, fixation de priorités, élaboration d'une ligne de conduite, évaluation des résultats), des capacités d'organisation et de coordination (aptitude à donner des instructions claires et à donner des impulsions);
* aanleg voor management (over gezag en overtuigingskracht beschikken, leiding kunnen geven, beslissingen kunnen nemen, beoordelingsvermogen bezitten) en voor beheer (te bereiken doelstellingen en resultaten bepalen, prioriteiten vastleggen, een gedragslijn uittekenen, resultaten beoordelen), over organisatie- en coördinatievermogen beschikken (duidelijke richtlijnen kunnen uitvaardigen en impulsen kunnen geven);