Le paragraphe 3 de l'article prévoit l'obligation générale pour les Parties contractantes de se doter des instruments juridiques appropriés pour permettre la confiscation ou d'autres formes de privation juridiques (par exemple, la confiscation dite « civile ») des moyens et des produits de la corruption, en fonction de la gravité des infractions mentionnées aux articles 2 à 14.
Krachtens paragraaf 3 moeten de verdragsstaten passende juridische instrumenten uitwerken teneinde de verbeurdverklaring of andere vormen van juridische ontneming (bijvoorbeeld de zogenaamde « burgerlijke » verbeurdverklaring) van middelen en opbrengsten van corruptie mogelijk te maken, zulks gelet op de ernst van de in de artikelen 2 tot 14 bedoelde strafbare feiten.