L'autorité compétente de l'État requis peut, dans la mesure où cela n'est pas incompatible avec son droit, autoriser l'utilisation de formes et modalités prévues par le droit de l'État requérant, notamment la transcription littérale des procédures, et nécessaires pour l'admissibilité de la preuve dans l'État requérant.
De bevoegde overheid van de aangezochte Staat kan, voorzover zulks niet onverenigbaar is met het recht van die Staat, het gebruik van vormen en modaliteiten toestaan die zijn bepaald in het recht van de verzoekende Staat en die noodzakelijk zijn voor de toelaatbaarheid van het bewijs in de verzoekende Staat, inzonderheid de letterlijke overschrijving van de procedures.