L'article 14 du Pacte international relatif aux droits civils et politiques (PIDCP) - lequel reconnaît la DUDH, comme le mentionne son préambule - stipule que tous sont égaux devant les tribunaux et les cours de justice et que toute personne a droit à ce que sa cause soit entendue équitablement et publiquement par un tribunal compétent, indépendant et impartial, établi par la loi, qui décidera du bien-fondé de toute accusation en matière pénale dirigée contre elle.
Artikel 14 van het Internationaal verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (IVBPR), dat, zoals de preambule ervan vermeldt, de UVRM erkent, bepaalt dat allen gelijk zijn voor de rechter en de rechterlijke instanties en dat bij het bepalen van de gegrondheid van een tegen hem ingestelde strafvervolging, eenieder recht heeft op een eerlijke en openbare behandeling door een bevoegde, onafhankelijke en onpartijdige bij de wet ingestelde rechterlijke instantie.