Cette distinction provient de l'application de deux normes édictées en la matière, à savoir, d'une part, l'article 4 de la loi du 6 février 1970 (Moniteur belge du 28 février 1970) relative à la prescription des créances à charge ou au profit de l'Etat et des provinces (repris à l'article 103 des lois sur la comptabilité de l'Etat, coordonnées le 17 juillet 1991) qui dispose que «Les titres de paiement émis en apurement ou en remboursement des créances, sommes et avoirs (.dus ou détenus par l'Etat ..) deviennent sans valeur si le paiement n'en a pas été réclamé dans un délai de cinq ans à compter de la date de leur émission.
Dit onderscheid vloeit voor uit de toepassing van twee normen, opgelegd in deze materie, namelijk, enerzijds, artikel 4 van de wet van 6 februari 1970 (Belgisch Staatsblad van 28 februari 1970) met betrekking tot de verjaring van schuldvorderingen ten laste of ten bate van Staat en van de provinciën (overgenomen in artikel 103 van de wetten op de rijkscomptabiliteit, gecoördineerd op 17 juli 1991) dat bepaalt dat: «De betaalstukken uitgegeven ter aanzuivering of terugbetaling van schuldvorderingen, sommen en tegoed
(.door de Staat verschuldigd of onder hem gehouden ..) worden waardeloos als de betaling ervan niet gevorderd wordt binnen e
...[+++]en termijn van vijf jaar te rekenen vanaf de datum van de uitgifte ervan.