Lors du débat en commission des Affaires institutionnelles, l'an dernier, certains ont avancé l'argument selon lequel lorsque la violation d'un droit fondamental est soulevée en substance, l'obligation de poser la question préjudicielle est contraire à l'article 1080 du Code judiciaire et à l'article 2 de l'arrêté du Régent du 23 août 1948 déterminant la procédure devant la section du contentieux administratif du Conseil d'État.
Tijdens een discussie in de commissie voor de Institutionele Aangelegenheden vorig jaar werd het argument aangehaald dat indirect door een aantal leden van het Hof van Cassatie en de Raad van State werd opgeworpen, namelijk dat, wanneer in substantie de schending van het grondrecht wordt ingeroepen, de verplichting tot het stellen van de prejudiciële vraag ingaat tegen artikel 1080 van het Gerechtelijk Wetboek en tegen artikel 2 van het Regentsbesluit van 23 augustus 1948, dat de rechtspleging regelt voor de afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.