On peut toutefois déduire de deux arrêts de la Cour de cassation, rendus les 16 mars et 8 juin 1999 (P.98.0861.N et P.97.1104.N) que l'inculpé dispose d'un droit inconditionnel de se faire représenter par un avocat, qui peut à la fois soulever des moyens de droit, ce qui est le cas dans l'affaire Van Geyseghem où l'avocat voulait plaider la prescription de l'action publique, et mener une défense au fond.
Uit twee arresten van het Hof van Cassatie, gewezen op 16 maart en 8 juni 1999 (P.98.0861.N en P.97.1104.N) kan evenwel worden afgeleid dat de verdachte over een onvoorwaardelijk recht beschikt om zich door een advocaat te laten vertegenwoordigen die zowel rechtsmiddelen kan opwerpen, hetgeen het geval was in de zaak Van Geyseghem waar de advocaat de verjaring van de strafvordering wou pleiten, als een verdediging ten gronde kan voeren.