Compte tenu du caractère particulier et exceptionnel de la procédure prévue par l'article 1580 du Code judiciaire, le législateur a pu raisonnablement considérer que dans le cas où l'ordonnance du juge a été signifiée à ce tiers, l'application de l'article 50, alinéa 2, du Code judiciaire au délai prévu à l'article 1034 du même Code n'était pas souhaitable, vu le retard qu'entraînerait une telle prorogation.
Gelet op de uitzonderlijke en bijzondere aard van de procedure waarin artikel 1580 van het Gerechtelijk Wetboek voorziet, vermocht de wetgever te oordelen dat, wanneer de beschikking van de rechter aan die derde werd betekend, de toepassing van artikel 50, tweede lid, van het Gerechtelijk Wetboek op de termijn waarin artikel 1034 van hetzelfde Wetboek voorziet, niet wenselijk was, gezien de vertraging die een dergelijke verlenging met zich mee zou brengen.