Veut-on les situer dans le cadre de l'administration de la preuve par conviction, où, en définitive, des éléments de fait démontreraient que l'intéressé devait savoir, ou doit-on faire la démonstration par les éléments de fait et fournir la preuve qu'il savait ?
Wil men dit kaderen in de bewijsvoering door overtuiging, waarbij uiteindelijk feitelijke elementen zouden aantonen dat hij het moest weten of moet men door de feitelijke elementen aantonen en het bewijs aanbrengen dat hij het wist ?