8. souligne, par exemple, que la compétitivité des régions dépend beaucoup de la productivité, de l'accessibilité des marchés et des niveaux de qualification de la main d'œuvre, qui varient nettement plus entre les régions qu'entre les États membres; constate, en outre, que les facteurs institutionnels sont de plus en plus considérés comme des éléments clés de la compétitivité, notamment les facteurs tels que la fourniture de capital social, sous la forme de culture d'entreprise ou de normes partagées en matière de comportements, qui facilitent la coopération et rendent l'administration publique plus efficace;
8. benadrukt, bijvoorbeeld, dat het concurrentievermogen van de regio's in sterke mate afhangt van de productiviteit, de toegankelijkheid van markten en het scholingsniveau van de beroepsbevolking, die duidelijk sterker verschilt tussen regio's dan tussen lidstaten; merkt voorts op dat institutionele factoren steeds meer worden gezien als de belangrijkste pijlers van concurrentievermogen, zoals de kwaliteit van maatschappelijk kapitaal in de vorm van bedrijfscultuur en gedeelde gedragsnormen, die samenwerking en ondernemingsgeest bevorderen, alsmede het efficiënt functioneren van overheidsinstellingen;
