Le fondement juridique est procuré par l'article 2, § 1, 4°, de la loi précitée du 27 juin 1969 qui confère au Roi le pouvoir de " soustraire, dans les conditions qu'il détermine, à l'application de (cette) loi des catégories de travailleurs occupés à un travail qui constitue dans leur chef un emploi accessoire ou qui est essentiellement de courte durée ainsi que les employeurs du chef de l'occupation de ces travailleurs" et ce, par arrêté délibéré en Conseil des Ministres et après avoir obtenu l'avis du Conseil national du travail.
Rechtsgrond daartoe wordt geboden door artikel 2, § 1, 4°, van de voornoemde wet van 27 juni 1969 dat aan de Koning de bevoegdheid verleent om, bij een besluit dat in de Ministerraad is overlegd en na het advies van de Nationale Arbeidsraad te hebben ingewonnen, " onder de voorwaarden die Hij bepaalt, aan de toepassing van deze wet (te) onttrekken de categorieën van werknemers, tewerkgesteld aan een arbeid die voor hen een bijkomstige betrekking is of die wezenlijk van korte duur is, evenals de werkgevers uit hoofde van de tewerkstelling van die werknemers" .