2° si un sportif qui commet une deuxième pratique de dopage prétend pouvoir prétendre à une suspension ou à une réduction partielle de la période d'exclusion conformément au paragraphe 4, l'organe disciplinaire doit préalablement déterminer la période d'exclusion qui s'applique normalement, conformément au tableau repris à l'annexe 1 du présent arrêté et, ensuite, appliquer la suspension ou la réduction de la période d'exclusion estimée appropriée conformément au paragraphe 4.
2° als een sporter die een tweede dopingpraktijk begaat, beweert aanspraak te kunnen maken op gedeeltelijke opschorting of verkorting van de uitsluitingsperiode conform paragraaf 4, moet het disciplinaire orgaan eerst de uitsluitingsperiode die normaal van toepassing is, bepalen overeenkomstig de tabel, opgenomen in bijlage 1, die bij dit besluit is gevoegd, en vervolgens de overeenkomstig paragraaf 4 gepast geachte opschorting of verkorting van de uitsluitingsperiode toepassen.