Ainsi, dans un arrêt du 14 décembre 1999, la Cour de cassation a jugé qu'il appartient à la chambre des mises en accusation, statuant en application des articles 136, 136bis et 235bis du
Code d'instruction criminelle, de constater l'illégalité de certaines preuves et de considérer en fait et donc souverainement, si, et dans quelle mesure, ces preuves illégales se
trouvent ou non à l'origine des autres actes de l'instruction ou se confondent avec eux de m
anière telle qu'ils constituent ...[+++] un tout en sorte que les droits de la défense et le droit à un procès équitable sont violés de manière irréparable.
Zo heeft het Hof van Cassatie in een arrest van 14 december 1999 geoordeeld dat het aan de kamer van inbeschuldigingstelling is om uitspraak doende in toepassing van de artikelen 136, 136bis en 235bis van het Wetboek van strafvordering, de illegaliteit vast te stellen van bepaalde bewijzen en de facto en dus soeverein te overwegen of, en in welke mate, deze illegale bewijzen al dan niet aan de oorsprong liggen van andere onderzoeksdaden of ermee vermengd zijn, op zodanige wijze dat de rechten van de verdediging en de rechten op een eerlijk proces onherstelbaar geschonden zijn.