En ce qu'elle prive les couples de résidents pour lesquels une imposition commune est établie, et dont l'un des membres - en l'occurrence celui qui perçoit effectivement les revenus les plus élevés - perçoit des traitements en provenance d'une organisation internationale, conventionnellement exonérés sous réserve de progressivité, de la majoration de quotité exemptée d'impôt pour enfant à charge alors que les couples dont aucun des membres ne perçoit des revenus exonérés peuvent en bénéficier, la disposition en cause, telle qu'elle est interprétée par le juge a quo, n'est pas compatible avec les articles 10 et 11 de la Constitution.
In zoverre de in het geding zijnde bepaling de ingezeten echtparen voor wie een gemeenschappelijke aanslag wordt gevestigd en waarvan een van de echtgenoten - te dezen diegene die daadwerkelijk de hoogste inkomsten ontvangt - wedden die afkomstig zijn van een internationale organisatie ontvangt en die bij overeenkomst zijn vrijgesteld onder progressievoorbehoud, de verhoging van de belastingvrije som voor kinderen ten laste ontzegt, terwijl de echtparen waarvan geen enkele echtgenoot vrijgestelde inkomsten ontvangt, die wel kunnen genieten, is die bepaling, zoals geïnterpreteerd door de verwijzende rechter, niet bestaanbaar met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet.