Elle visait bien plus à protéger, ce dont témoigne la discussion en commission du Sénat au sujet de la loi de 1960, instaurant le salaire hebdomadaire garanti: « La loi de 1922 a accordé à l'employé un statut aussi favorable surtout pour le désolidariser de la classe ouvrière, pour conserver la distinction entre le travailleur en col blanc et celui en salopette, afin d'empêcher que le premier ne rejoigne le mouvement syndical » (2) .
Zij was meer gericht op bescherming, getuige hiervan de bespreking in de Senaatscommissie omtrent de wet van 1960 tot invoering van het gewaarborgd weekloon : « De wet van 1922 heeft aan de bediende zulk een voordelig statuut toegekend, in hoofdzaak met het doel hem los te rukken van de arbeidersklasse, om het onderscheid te bestendigen tussen de werknemer met de hoed en de werknemer met de pet, en om te voorkomen dat de eerste zou aansluiten bij de vakbeweging » (2) .