7. souligne le fait que le risque de pauvreté est beaucoup plus élevé pour les ménages monoparentaux dont le chef (généralement une femme) est sans emploi, pour les personnes âgées vivant seules (à nouveau, en particulier des femmes) et pour les familles avec plusieurs personnes à charge; souligne que les enfants qui grandissent dans la pauvreté risquent davantage d'avoir une moins bonne santé, ont de moins bons résultats scolaires et sont plus exposés à tomber plus tard dans le chômage;
7. vestigt er de aandacht op dat het risico van armoede veel hoger is voor eenoudergezinnen waarvan het gezinshoofd (meestal een vrouw) werkloos is, voor alleen levende ouderen (ook hier vooral vrouwen) en voor gezinnen met meerdere personen ten laste; onderstreept dat kinderen die in armoede opgroeien, een groter risico op een minder goede gezondheid lopen, minder goede resultaten op school behalen en een groter risico lopen om later in de werkloosheid terecht te komen;