Enfin, elles considèrent que le cas d'espèce ne permet pas de recourir à une présomption simple d'existence d'un avantage, comme la Cour de justice a pu l'accepter dans son arrêt France c. Commission, du 3 avril 2014 (C-559/12 P), au motif que la garantie, en cause en l'espèce, n'est ni illimitée, ni gratuite et qu'elle n'a pas pour conséquence d'améliorer la position concurrentielle des sociétés coopératives concernées.
Ten slotte zijn zij van mening dat het voorliggende geval het niet mogelijk maakt een beroep te doen op een louter vermoeden van het bestaan van een voordeel, zoals het Hof van Justitie in zijn arrest Frankrijk t. Commissie van 3 april 2014 (C-559/12 P) vermocht te aanvaarden, om reden dat de te dezen in het geding zijnde waarborg noch onbeperkt, noch kosteloos is en niet tot gevolg heeft dat de concurrentiepositie van de betrokken coöperatieve vennootschappen wordt verbeterd.