1. L’Agence, en coopération avec l’État membre hôte, remet aux agents invités un document dans la langue officielle de l’État membre hôte et dans une autre langue officielle des institutions de l’Union européenne permettant de les identifier et de prouver qu’ils sont habilités à accomplir les tâches et exercer les compétences visées à l’article 10, paragraphe 1.
1. Het agentschap geeft, in samenwerking met de ontvangende lidstaat, de uitgezonden functionarissen een document in de officiële taal van de ontvangende lidstaat en een andere officiële taal van de instellingen van de Europese Unie af, aan de hand waarvan zij kunnen worden geïdentificeerd en waaruit blijkt dat de houder ervan het recht heeft de in artikel 10, lid 1, bedoelde taken uit te voeren en bevoegdheden uit te oefenen.