Pour prendre sa décision, la chambre des mises en accusation, tout en ayant égard à la gravité des faits allégués, doit examiner si « l'urgence et des circonstances exceptionnelles justifient la mise en liberté provisoire » (article 53, § 3, alinéa 2 in fine, de la loi).
De kamer van inbeschuldigingstelling moet bij haar beslissing, rekening houdend met de ernst van de aangevoerde feiten, onderzoeken of "een dringende noodzakelijkheid en uitzonderlijke omstandigheden de voorlopige invrijheidstelling verantwoorden" (artikel 53, § 3, tweede lid in fine, van de wet).