Il résulte de l'analyse, faite en B.8.1 à B.9.3, de l'article 14, § 3, de l'arrêté royal du 29 juin 1973 que l'article 366, § 2, 6°, du Code judiciaire, tel qu'il a été remplacé par la disposition attaquée, implique, en résumé, que les services qui ont été prestés dans le secteur privé ou en tant qu'indépendant sont pris en compte, lors de la fixation de l'ancienneté pécuniaire des référendaires, pour au
tant qu'il s'agisse soit d'un recrutement, postérieurement à l'entrée en vigueur de la loi du 25 avril 2007, dans les classes A1, A3 ou A4, et à condition que ces servi
ces constituent une expérience ...[+++] antérieure utile déterminée par le ministre compétent, soit d'un recrutement, postérieurement à l'entrée en vigueur de l'article 69 de la loi du 25 avril 2007, dans les classes A3 et A4, exigeant une expérience utile visée à l'article 274, § 2, alinéa 3, du Code judiciaire.Uit de in B.8.1 tot B.9.3 vervatte analyse van artikel 14, § 3, van het koninklijk besluit van 29 juni 1973 volgt dat artikel 366, § 2, 6°, van het Gerechtelijk Wetboek, zoals vervangen bij de bestreden bepaling, samengevat inhoudt dat de diensten die in de privésector of als zelfstandige zijn verricht, bij de vaststelling van de geldelijke anciënniteit van referendarissen in aanmerking worden genomen, voor zover het ofwel gaat om een aanwerving, na de inwerkingtreding van de wet van 25 april 2007, in klasse A1, A3 of A4, op voorwaarde dat het een door de
bevoegde minister vastgestelde nuttige vroegere ervaring betreft, ofwel om een werv
...[+++]ing, na de inwerkingtreding van artikel 69 van de wet van 25 april 2007, in de klassen A3 en A4 waarbij een nuttige ervaring wordt vereist, zoals bedoeld in artikel 274, § 2, derde lid, van het Gerechtelijk Wetboek.