Suite au travail comparatif réalisé entre 1984 et 1988 par un comité d'experts du Conseil de l'Europe sur la compétence extraterritoriale, il est apparu que sont généralement considérés par les États comme relevant de ce principe des intérêts tels que la sécurité nationale, les finances nationales, la sécurité du service public et de ses activités, la protection des missions diplomatiques et consulaires ou la protection de la foi publique (1).
Uit een vergelijkende rechtsstudie over de extraterritoriale bevoegdheid die tussen 1984 en 1988 verricht werd door een comité van deskundigen van de Raad van Europa, is gebleken dat de Staten dit beginsel over het algemeen toepassen op belangen zoals de nationale veiligheid, de overheidsfinanciën, de veiligheid van de openbare dienstverlening, de bescherming van diplomatieke en consulaire missies of de bescherming van de openbare trouw (1).