De ce point de vue, la disposition en cause déroge fondamentalement au régime qui faisait l'objet de l'arrêt n° 25/2003 du 12 février 2003, dès lors que celui-ci ne contenait aucune disposition relative à la prescription de l'action en répétition de versements indûment perçus, de sorte que le délai de dix ans visé à l'article 2262bis, § 1, alinéa 1, du Code civil était applicable.
In dit opzicht wijkt de in het geding zijnde bepaling wezenlijk af van de regeling die het voorwerp uitmaakte van het arrest nr. 25/2003 van 12 februari 2003, nu daarin in geen enkele bepaling in verband met de verjaring van de terugvordering van onterecht geïnde uitkeringen was voorzien, zodat de termijn van tien jaar bedoeld in artikel 2262bis, § 1, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek daarop van toepassing was.