Art. 3. 25 % de l'avance, telle que prévue à l'article 14, § 3 du même arrêté, sont liquidés avant la fin du deuxième mois de l'année calendaire, 25 % avant la fin du quatrième mois de l'année calendaire, 25 % avant la fin du septième mois de l'année calendaire et 25 % avant la fin du dixième mois de l'année calendaire.
Art. 3. 25 % van het voorschot, zoals bepaald in artikel 14, § 3, van hetzelfde besluit, wordt vereffend voor het einde van de tweede maand van het kalenderjaar, 25 % voor het einde van de vierde maand van het kalenderjaar, 25 % voor het einde van de zevende maand van het kalenderjaar en 25 % voor het einde van de tiende maand van het kalenderjaar.